Inzichten uit onderzoek over motivatie

Wat is motivatie?
Er is een aantal gangbare theorieën over motivatie in de wetenschappelijke literatuur te vinden. In deze FAQ wordt de zelfdeterminatietheorie van Deci& Ryan als uitgangspunt genomen. Zij maken een onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt vanuit de persoon zelf, waarbij iemand een activiteit wil uitvoeren omdat hij dit leuk of interessant vindt. Bij extrinsieke motivatie gaan mensen aan de slag om een straf te vermijden of een beloning te ontvangen. Externe factoren werken hierbij motiverend. Het is ook mogelijk dat je voor sommige activiteiten zowel intrinsiek als extrinsiek gemotiveerd bent.

Volgens de theorie van Deci & Ryan kun je de intrinsieke motivatie verhogen door te voldoen aan drie behoeften: (sociale) verbondenheid, autonomie en competentie.

  • Autonomie: de leerling heeft de vrijheid om een activiteit naar eigen inzicht uit te voeren en heeft invloed op wat hij doet.
  • Competentie: het vertrouwen dat de leerling heeft in eigen kunnen.  Een combinatie van hoge (en reële) verwachtingen en beschikbaarheid van docenten voor hulp en ondersteuning zijn een goede basis voor het ontwikkelen van een gevoel van competentie.
  • Verbondenheid: de verbondenheid met de omgeving, ofwel vertrouwen hebben in anderen. Ook een positief klimaat in de klas draagt bij aan de verbondenheid; leerlingen moeten zich vrij voelen om vragen te stellen en niet bang zijn om fouten te maken.

Bronnen:

Leidt verhoogde motivatie tot betere leerresultaten?
Het OECD heeft op basis van een internationaal onderzoek naar het welzijn van leerlingen geconcludeerd dat leerlingen die gemotiveerd zijn om te presteren, ook daadwerkelijk beter presteren dan leerlingen die minder gemotiveerd zijn. In dit onderzoek kwam naar voren dat motivatie om te presteren ook in Nederland leidde tot verschillen in prestaties tussen leerlingen.

Alhoewel zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie een positieve invloed heeft op leerresultaten, is de intrinsieke motivatie van leerlingen van grotere invloed op leerprestaties dan extrinsieke motivatie. Leerlingen die vanuit extrinsieke motivatie werken, leren volgens het OECD wel, maar oppervlakkiger. Extrinsieke motivatie kan op de langere termijn de intrinsieke motivatie van leerlingen ondermijnen. Leerlingen leren dan enkel nog voor een cijfer of de toets en zijn niet meer eigenaar van hun eigen leerproces.

Bronnen

Welk effect heeft het (gebruik van) ict in de les op motivatie?
Ict-middelen kunnen docenten en leerlingen ondersteunen om onderwijs meer op maat aan te bieden. Voorbeelden hiervan zijn digitale logboeken of het bekijken van video’s over de lesstof. Leren op maat, waarbij leerlingen hun leertraject kunnen afstemmen op hun eigen voorkennis, interesse en voorkeuren, blijkt positieve effecten te hebben op de motivatie van leerlingen. Met andere woorden, ict-hulpmiddelen kunnen differentiatiein lesaanbod mogelijk maken.

Het werken met digitale oefenprogramma’s heeft overigens geen positief effect op de motivatie van leerlingen. Leerlingen waarderen vooral de afwisseling tussen deze digitale oefenprogramma’s en papieren boeken.

Bronnen

Werkt het betrekken van leerlingen bij het ontwerpen van de les motivatie verhogend?
Het betrekken van leerlingen bij het ontwerpen van de les en het uitvoeren hiervan draagt bij aan een autonomie-ondersteunende context. Kenmerkend voor een autonomie-ondersteunende context zijn heldere kaders en een duidelijke structuur, waarbinnen leerlingen de vrijheid krijgen om hun eigen keuzes te maken. Autonomie is één van de behoeften die volgens Deci en Ryan bijdraagt aan het vergroten van de intrinsieke motivatie. Daarmee draagt het betrekken van leerlingen bij het uitvoeren en ontwerpen innovaties in de les bij aan de intrinsieke motivatie van leerlingen. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden, is dat de motivatie van leerlingen en de autonomie-ondersteunende context ook afhankelijk zijn van factoren zoals de inhoud en opzet van de les, leeftijd van de leerling, persoonlijke doelen en lesdoelen.

Om leerlingen effectief te betrekken bij het ontwerp en de uitvoering van innovaties in de les, kun je bijvoorbeeld gebruikmaken van het principe van verticaal alignment. Verticaal alignment draait om het creëren van verbinding en afstemming tussen de verschillende betrokkenen in het onderwijs, in dit geval tussen de docent en de leerling. Docenten stemmen bijvoorbeeld met leerlingen af hoe lang een bepaalde innovatie wordt uitgeprobeerd, wanneer deze effectief is en wanneer de innovatie gezamenlijk wordt geëvalueerd.

Bronnen

Werkt het betrekken van leerlingen bij beleid op schoolniveau motivatie verhogend?
Wanneer leerlingen actief betrokken zijn bij het vormgeven van beleid en daadwerkelijk invloed hierop hebben, heeft dit positieve effecten voor de leerlingen die direct en actief betrokken zijn. Deze leerlingen ontwikkelen onder meer hun communicatieve vaardigheden, zelfvertrouwen, burgerschapsvaardigheden, hun probleemoplossend vermogen en hun sociale vaardigheden. Leerlingen die niet actief participeren, profiteren hier niet van.

Wel zien we dat op scholen met leerlingenraden zowel participerende als niet-participerende leerlingen aangeven meer gemotiveerd te zijn. Wanneer een school veel mogelijkheden heeft tot leerlingparticipatie heeft dit een positief effect op het schoolklimaat: er wordt minder gepest, leerlingen hebben een betere discipline, de sfeer in de klassen is beter en er is meer draagvlak voor de schoolregels.

Bronnen

Wat is het effect van eigenaarschap op de motivatie van leerlingen?
Zoals de NRO uitlegt, is eigenaarschap van leren “de mate waarin de leerling verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leerproces”. Eigenaarschap en motivatie van leerlingen zijn begrippen die sterk samenhangen. Een gevoel van autonomie is bepalend voor de motivatie van leerlingen om te leren.

Motivatie wordt echter ook, samen met betrokkenheid, gezien als startpunt van het eigenaarschap van leerlingen over het eigen leerproces. De mate waarin leerlingen zelfsturend zijn, komt voort uit de motivatie en betrokkenheid van leerlingen.

Bronnen

Verhoogt differentiëren in de les de motivatie van leerlingen?
Leren op maat, waarbij leerlingen hun leertraject kunnen afstemmen op hun eigen voorkennis, interesse en voorkeuren, blijkt positieve effecten te hebben op de motivatie van leerlingen. Onderzoek toont aan dat convergente differentiatie – differentiatie waarbij alle leerlingen hetzelfde leerdoel dienen te bereiken – de motivatie van leerlingen verhoogt. Bij divergente differentiatie, waarbij leerlingen aan verschillende leerdoelen werken, is niet met zekerheid te zeggen dat dit motivatie verhogend werkt.

Bronnen

Wat zijn concrete motivatie verhogende factoren die ik toe kan passen in de les?
Om concreet aan de slag te gaan met het verhogen van de motivatie van leerlingen in de les, kan je als docent op de volgende manieren inzetten op de motivatie verhogende behoeften van (sociale) verbondenheid, autonomie en competentie:

Verbondenheid

  1. Geef betekenisvolle uitleg en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen.
    Betekenisvolle uitleg betekent dat je uitlegt waar leerlingen bepaalde kennis of vaardigheden voor kunnen gebruiken. Probeer hierbij je uitleg aan te passen aan de beleefwereld van leerlingen, bijvoorbeeld door te refereren aan belangrijke thema’s in hun leven nu en in de toekomst.
  2. Onderhoud een goede relatie met je leerlingen
    Een goede relatie tussen docenten en leerlingen zorgt voor een hogere motivatie en betere leerresultaten bij leerlingen. Vooral als leerlingen de docent als sturend, helpend en begrijpend ervaren.
  3. Zorg voor goede relaties tussen leerlingen onderling en een veilig sociaal klimaat
    Voor leerlingen is het belangrijk dat ze onderling goede relaties hebben – vooral bij adolescenten speelt dit een grote rol – en dat er een veilig sociaal klimaat is in de klas.
  4. Laat leerlingen samenwerken
    Groepsopdrachten in heterogene (verschillende niveaus en rollen) groepjes werken motivatie bevorderend voor leerlingen.
  5. Verplaats je in de leerlingen en erken weerstand
    Vraag naar de wensen, meningen, gevoelens van leerlingen, bijvoorbeeld door te proberen de reden van bepaald gedrag te achterhalen. Erken weerstanden en probeer je in te leven in het perspectief van leerlingen.

Autonomie:

  1. Bied leerlingen keuzevrijheid
    Geef leerlingen betekenisvolle keuzes, bijvoorbeeld om wel of niet deel te nemen aan de instructie, keuzes in opdrachten, partner, volgorde, tijdstip, werkplek, methode of manier van uitwerken.
  2. Bied leerlingen structuur op autonomie-ondersteunende wijze.
    • Leerlingen hebben structuur nodig om zich competent te voelen. Structuur kan worden geboden door duidelijke verwachtingen te communiceren, consequent te zijn en het leerproces inhoudelijk te begeleiden. Door hierin keuzes te bieden en de relevantie uit te leggen wordt structuur autonomie-ondersteunend.
    • Iedereleerling heeft baat bij autonomie-ondersteuning, maar de ene leerling heeft meer structuur en houvast nodig dan de andere leerling. Varieer daarom in de wijze waarop je verschillende leerlingen begeleidt, aangepast naar hun behoefte aan structuur.
  3. Gebruik informatieve in plaats van directieve taal tegen leerlingen
    “Gaan we allemaal rechtop zitten? Dan kunnen we beter werken.” in plaats van “Ga rechtop zitten!”

Competentie:

  1. Motiverende toetsstrategieën
    1. Stel in samenspraak met leerlinden de inhoud en vorm van de toets samen
    2. Bepaal samen met leerlingen de toetsmomenten
    3. Varieer in toetsvormen
    4. Richt je op onderbouwde en procesgerichte feedback bij de resultaten van toetsen
    5. Maak het leerproces zichtbaar door middel van diagnostische toetsen
    6. Laat leerlingen onderling toetsen en daarbij feedback geven
  2. Benadruk individuele vooruitgang en inzet
    1. Breng de werkhouding/inzet van leerlingen aan de orde in plaats van hun prestaties, en refereer aan individuele vooruitgang

Bronnen